Het is mogelijk om de executie van een rechterlijke uitspraak te voorkomen, als men bijvoorbeeld kan aantonen dat het te executeren vonnis klaarblijkelijk op een juridische of feitelijke misslag berust, of indien na de uitspraak opgekomen feiten klaarblijkelijk een noodtoestand doen ontstaan voor de geëxecuteerde, zodat onverwijlde tenuitvoerlegging van de uitspraak onaanvaardbaar is.
Het Gerechtshof Den Haag heeft op 15 september 2010 uitspraak gedaan in een zaak waarbij de vader bij verstek door de Rechtbank was veroordeeld tot het betalen van kinderalimentatie; de vader was in de procedure bij de Rechtbank niet verschenen. Tegen deze uitspraak van de Rechtbank stelde de vader vervolgens hoger beroep in bij het Hof, waarbij hij tevens verzocht de uitvoerbaarverklaring bij voorraad van de uitspraak van de Rechtbank te schorsen, teneinde te bewerkstelligen dat hij voorlopig, dat wil zeggen in afwachting van de beslissing van het Gerechtshof in hoger beroep op zijn verzoek tot nihilstelling van de kinderalimentatie, geen kinderalimentatie hoefde te betalen.
Het hof was van oordeel dat gegeven die situatie, waarin de gestelde draagkracht van de vader feitelijk niet onderbouwd was en deze ook niet onderzocht was door de Rechtbank (de vader was immers in de procedure bij de Rechtbank niet verschenen), de thans door de vader in hoger beroep overgelegde financiële bescheiden voldoende duidelijk maakten dat sprake was geweest van een feitelijke misslag die meebracht dat de werking van de uitvoerbaarverklaring bij voorraad moest worden geschorst. Het hof overwoog daartoe dat uit de door de vader in hoger beroep overgelegde financiële bescheiden bleek dat de vader een bijstandsuitkering ontving. Van deze uitkering betaalde de vader maandelijks zijn premie ziektekostenverzekering en de huur van zijn woning, alsmede een aflossing op zijn schuld, waarna de vader maandelijks een bedrag van € 332,16 netto overhield. Gelet hierop was het mitsdien niet geheel uitgesloten dat de vader in een financiële noodtoestand kwam te verkeren indien de door de Rechtbank in de bestreden beschikking bepaalde kinderalimentatie van € 250,- per kind per maand ten uitvoer zou worden gelegd.
Het Hof ging daarom over tot schorsing van de uitvoerbaarverklaring bij voorraad van de uitspraak van de Rechtbank, waardoor de vader voorlopig, dat wil zeggen in afwachting van de beslissing van het Gerechtshof in hoger beroep op zijn verzoek tot nihilstelling van de kinderalimentatie, geen kinderalimentatie hoefde te betalen.