In beginsel hebben partijen bij echtscheiding over en weer recht op verdeling van het tijdens het huwelijk door de ander opgebouwde ouderdomspensioen. In een uitspraak van het Gerechtshof Den Haag van 17 augustus 2010 had de man zijn ouderdomspensioen, dat verdeeld moest worden, gereserveerd binnen een besloten vennootschap. De vordering van de vrouw strekte er toe de man te veroordelen tot het doen betalen door de B.V. aan een verzekeringsmaatschappij van een bedrag dat de aanspraken van de vrouw ter zake het door de man in de B.V. opgebouwde ouderdomspensioen dekte.
De eisen van redelijkheid en billijkheid die de rechtsverhouding tussen ex-echtgenoten beheersen, zullen in het algemeen meebrengen dat de tot verevening verplichte echtgenoot die als directeur en enig aandeelhouder de volledige zeggenschap heeft over de vennootschap waarin de te verevenen pensioenaanspraak is ondergebracht, dient zorg te dragen voor afstorting bij een externe pensioenverzekeraar van het kapitaal dat nodig is voor het aan de andere echtgenoot toekomende deel van de pensioenaanspraak, aldus het Hof in deze zaak. Van de vereveningsgerechtigde echtgenoot kan in beginsel immers niet worden gevergd dat deze bij voortduring afhankelijk blijft van het beleid dat de andere echtgenoot ten aanzien van de betrokken rechtspersoon (en de onderneming waaraan deze verbonden is) voert en het risico moet blijven dragen dat het in eigen beheer opgebouwde pensioen te zijner tijd niet kan worden betaald, zo oordeelde het Hof. De verplichting om in beginsel tot afstorting over te gaan is gebaseerd op de eisen van redelijkheid en billijkheid. De beantwoording van de vraag of daarop in een concreet geval aanspraak kan worden gemaakt, moet geschieden met inachtneming van alle omstandigheden van het geval. Daarbij zal de omstandigheid dat onvoldoende liquide middelen aanwezig zijn om de afstorting te effectueren slechts dan tot ontkennende beantwoording van die vraag kunnen leiden indien de vereveningsplichtige stelt en bij betwisting aannemelijk maakt dat de benodigde liquide middelen ook niet kunnen worden vrijgemaakt of van elders verkregen zonder de continuïteit van de bedrijfsvoering van de rechtspersoon en de onderneming waaraan deze is verbonden in gevaar te brengen, aldus het Hof. De man had weliswaar gesteld dat de middelen tot afstorting niet aanwezig waren, doch in het licht van de betwisting daarvan door de vrouw, niet aannemelijk gemaakt dat middelen daartoe niet zouden kunnen worden vrijgemaakt, bijvoorbeeld in het kader van de afrekening die tussen de partijen nog moet volgen betreffende de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap.
mr. Laura Cassese, advocaat & NMI gecertificeerd mediator te Almelo