Als een alimentatieplichtige aan wil tonen dat zijn/haar ex-partner samenwoont – zodat hij/zij dan geen partneralimentatie meer hoeft te betalen – doet hij/zij er verstandig aan om getuigen te laten horen die kunnen verklaren omtrent het samenwonen van de ex-partner, zoals familie, vrienden, kennissen, de ex-partner zelf en degene die met de ex-partner zou samenwonen. Wel is het zo dat de ex-partner niet verplicht is te getuigen en datzelfde kan gelden voor familieleden van de ex-partner en de alimentatieplichtige, op grond van hun wettelijke verschoningsrecht. Ook is het verstandig om een detectivebureau in te schakelen die de situatie kan onderzoeken en observaties kan uitvoeren; het onderzoeksrapport kan dan worden overgelegd aan de rechter. Een detective kan zelf ook getuigen horen in het kader van het door hem/haar te verrichten onderzoek.
Op grond van artikel 1:160 BW eindigt de verplichting van een gewezen echtgenoot of geregistreerd partner om uit hoofde van echtscheiding/beëindiging van het geregistreerd partnerschap levensonderhoud te verschaffen aan de wederpartij onder meer als deze is gaan samenleven met een ander als waren zij gehuwd of als hadden zij hun partnerschap laten registreren. Op grond van vaste jurisprudentie van de Hoge Raad moet aan een aantal criteria zijn voldaan alvorens kan worden gesproken van samenleving in de zin van artikel 1:160 BW. Zo moet er sprake zijn van een duurzame affectieve relatie tussen de samenlevenden en moeten de gescheiden echtgenoot en de ander met elkaar samenwonen. Voorts moeten zij elkaar wederzijds verzorgen en een gemeenschappelijke huishouding voeren.
In een uitspraak van het Gerechtshof Leeuwarden van 16 september 2010 oordeelde het Hof dat de vrouw was gaan samenwonen, waardoor de verplichting van haar ex-echtgenoot tot het betalen aan haar van partneralimentatie was komen te vervallen. Daarbij sloeg het Hof acht op de in de procedure afgelegde getuigenverklaringen, uitgevoerde onderzoeken van twee detectivebureaus en tevens verwees het Hof naar eigen uitspraken van de alimentatiegerechtigde, die wilde voorkomen dat aan haar recht op alimentatie een einde zou komen. Volgens het Hof was de alimentatiegerechtigde vrouw niet consistent geweest in haar verklaringen en kwamen deze bovendien deels niet overeen met de uitkomsten van de onderzoeken die waren verricht door de door de alimentatieplichtige ingeschakelde onderzoeksbureaus.
Uit de gebezigde bewijsmiddelen – waarbij alle omstandigheden in onderling verband en onderlinge samenhang waren beschouwd – leidde het hof af dat de vrouw en degene met wie zij volgens haar alimentatieplichtige ex-partner zou samenwonen, een duurzame affectieve relatie hadden, met elkaar samenwoonden, elkaar wederzijds verzorgden en een gemeenschappelijke huishouding voerden, zodat sprake was van samenleving in de zin van artikel 1:160 BW. Het hof achtte de stellingen van de alimentatieplichtige man hierover voldoende onderbouwd en door de vrouw niet alleen onvoldoende gemotiveerd betwist, maar ook, voor zover al betwist, die betwisting ongeloofwaardig. De onderhoudsplicht van de man jegens de vrouw was derhalve van rechtswege geëindigd, met ingang van de datum van samenwonen door de vrouw, aldus het Hof. De door de man aan de vrouw te betalen partneralimentatie werd voorgoed door het Hof op nihil gesteld en de met ingang van de datum van haar samenwonen door de man onverschuldigd gedane betalingen ter zake van partneralimentatie diende de vrouw aan de man terug te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente.
mr. Laura Cassese, advocaat & NMI gecertificeerd mediator te Almelo