Woningstichting houdt de deur dicht
Rechtbank Dordrecht, sector civiel (kort geding)
3 februari 2011
LJN: BP2588 (rechtspraak.nl)
(mr. J.C. Halk)
Huurachterstand. Weigeren huurcontract. Maatschappelijke positie toegelaten instelling.
[8 EVRM, 6: 74 BW]In het verleden heeft X van een woningstichting een woning gehuurd. Er is meermalen sprake geweest van een huurachterstand. De kantonrechter heeft de huurovereenkomst bij vonnis van 21 februari 2002 ontbonden en X veroordeeld tot ontruiming. De achterstand is niet ingelost. De schuld bedraagt € 3.343,95. Nadien is de huurder een woning van een particulier gaan huren doch dit mondde ook uit in een ontruiming wegens wanbetaling. De huurder staat nu 1,5 jaar als woningzoekende ingeschreven bij een andere woningstichting. Op basis van het verdelingssysteem komt de huurder in aanmerking voor de woning. De woningstichting weigert de woning aan de huurder toe te wijzen in verband met de huurachterstand en omdat hij in het verleden is ontruimd geweest. X vordert dat hem de woning alsnog wordt toegewezen op straffe van dwangsommen. X beroept zich op de inspanningsverplichting van de woningstichting om het krachtens artikel 8 EVRM toekomende recht op family life te verwezenlijken. De voorzieningenrechter oordeelt dat op de woningstichting geen verplichting rust om zich in te spannen tot verbetering van de situatie van X. De woningstichting is een privaatrechtelijke instelling. De maatschappelijke verantwoordelijkheid van de woningstichting kan meebrengen dat zich bijzondere omstandigheden kunnen voordoen waarin haar weigering om aan een woningzoekende een woning te verschaffen – gelet op de wederzijdse belangen – in strijd is met de maatschappelijke zorgvuldigheid. X heeft belang bij een gezond leefmilieu voor zijn gezin. Dit weegt echter niet op tegen de gerechtvaardigde vrees van de woningstichting dat opnieuw een huurachterstand zal ontstaan. De bereidheid van de Sociale Dienst om de huur op de bijstanduitkering in te houden maakt dit niet anders. De woningstichting is geen monopolist is. Niet blijkt dat X zich voldoende heeft ingespannen om elders een woning te vinden. Al met al is het niet onredelijk dat de woningstichting haar belang bij voorkoming van financieel risico laat prevaleren boven het belang van X bij het verkrijgen van een eigen woning. De woningstichting handelt niet in strijd met haar zorgvuldigheidsplicht tegenover X door hem de woning te weigeren. Volgt afwijzing van de vordering van X.
Commentaar:
Wanneer kan een wanpresterende huurder weer aanspraak maken op een huurwoning? De hoofdregel luidt dat er ook voor een toegelaten instelling geen contractsplicht bestaat. Het beroep van X op family life is leuk geprobeerd, maar levert geen aanbiedingsverplichting voor de toegelaten instelling op. Dan zou het hek van de dam zijn. Wel brengt de maatschappelijke positie van de toegelaten instelling mee dat iemand alleen op goede gronden als huurder kan worden geweigerd. De gerechtvaardigde vrees voor een financieel risico prevaleert, aldus de kantonrechter. Deze woorden zijn – naar mijn mening – ongelukkig gekozen. Een vrees is een gevoel c.q. emotie en is niet toetsbaar. Bovendien bedienen toegelaten instellingen nu eenmaal ook een groep mensen met een sociaal zwakkere achtergrond. Financiële risico’s horen daar nu eenmaal bij. De kantonrechter had er beter aan gedaan om te verwijzen naar de nog steeds bestaande achterstand ter zake waarvan er – kennelijk – geen regeling kon worden getroffen. Het kan in redelijkheid niet zo zijn dat een toegelaten instelling een achterstand dan maar moet ‘inslikken’. De uitkomst van de zaak is dan ook terecht. In andere zaken kan het anders liggen. Grensgevallen te over. Wat te denken van een huurder wier/wiens achterstand nooit is betaald doch waarvan de vordering inmiddels is verjaard? Mag de verhuurder de huurder dan tot in lengte van jaren weigeren? In zo’n geval zal – naar mijn mening – een toegelaten instelling iemand niet snel buiten de deur mogen houden. Zeker niet als deze verhuurder ook nog eens monopolist is.
Diederik Briedé