In een uitspraak van 16 februari 2011 heeft het Gerechtshof Den Haag nader geduid wanneer er sprake is van co-ouderschap. De man had in die zaak verzocht de verdeling van de opvoedings- en zorgtaken vast te stellen op basis van co-ouderschap, aangezien ieder der partijen de minderjarigen volgens hem feitelijk gemiddeld vijf dagen per week onder zijn of haar hoede had. De vrouw stelde daarentegen dat nooit sprake was geweest van co-ouderschap en ze verwachtte niet dat dit in de toekomst wel het geval zou zijn; zij stelde dat voor co-ouderschap overleg, betrokkenheid en daadwerkelijke zorg nodig is, hetgeen volgens haar in de huidige situatie ontbrak.
Volgens het Hof wordt onder het begrip co-ouderschap verstaan dat de zorg- en opvoedingstaken op 50/50-basis worden verdeeld over beide ouders, dan wel een regeling waarbij de ouders ongeveer eenzelfde aandeel in de opvoeding en verzorging van de minderjarigen hebben, waarbij de kosten van de minderjarigen worden gedeeld en waarbij een goede samenwerking en verstandhouding tussen de ouders vereist is. Gelet op de overgelegde stukken en het verhandelde ter terechtzitting was het Hof in deze zaak van oordeel dat er tussen partijen onvoldoende draagvlak was om van een co-ouderschap te spreken. Het Hof wees daarom het verzoek van de man om een co-ouderschapregeling vast te stellen, af.
mr. L.V.S. Cassese, advocaat en NMI gecertificeerd mediator te Almelo