Ingevolge artikel 1:253c lid 1 Burgerlijk Wetboek kan de tot het gezag bevoegde vader, die nimmer het gezag gezamenlijk met de moeder heeft uitgeoefend, de rechter verzoeken de ouders met het gezamenlijk gezag over het kind te belasten. Het tweede lid van dit artikel bepaalt dat indien het verzoek ertoe strekt de ouders met het gezamenlijk gezag te belasten en de andere ouder met gezamenlijk gezag niet instemt, het verzoek slechts wordt afgewezen indien:
a. er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen, of;
b. afwijzing anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is.
Voor gezamenlijk gezag is vereist dat de ouders in feite in staat zijn tot een behoorlijke gezamenlijke gezagsuitoefening en dat zij beslissingen van enig belang over de minderjarige in gezamenlijk overleg kunnen nemen, althans tenminste in staat zijn vooraf afspraken te maken over situaties die zich rond de minderjarige kunnen voordoen, zodanig dat de minderjarige niet klem of verloren zal raken tussen de ouders.
In een zaak waarbij de vader had verzocht om hem mede te belasten met het ouderlijk gezag over zijn kind, heeft het Gerechtshof te Arnhem op 1 november jl. geoordeeld dat op dat moment weliswaar niet aannemelijk was geworden dat het kind klem of verloren was geraakt tussen de ouders, maar dat afwijzing van het verzoek van de vader om hem gezamenlijk met de moeder te belasten met het gezag over het kind niettemin in het belang van het kind noodzakelijk was. Volgens het Hof was dus sprake van een situatie als bedoeld in genoemd artikel 1:253c lid 1 aanhef en sub b. Het hof overwoog hiertoe als volgt.
Al jarenlang was sprake van een zeer moeizame communicatie tussen de ouders over aangelegenheden betreffende het kind. Naar het oordeel van het hof werd de onderlinge communicatie tussen de ouders vooral verstoord door de houding van de vader. Uit de e-mailcorrespondentie tussen de ouders kwam naar voren dat de vader ten opzichte van de moeder weinig vertrouwen had en regelmatig afweek van eerdere afspraken, waardoor het maken van afspraken over het kind onmogelijk werd, althans ernstig werd bemoeilijkt. In afwijking van de tussen de ouders gemaakte afspraken over de hoofdverblijfplaats van het kind bij de moeder tot zijn 18e, had de vader het kind verteld, zo had hij ter zitting verklaard, dat het kind vanaf zijn 12e zelf mocht kiezen bij wie hij wilde wonen. Het hof was van oordeel dat deze handelwijze van de vader de al langer bij het kind bestaande loyaliteitsproblemen versterkte. Het hof achtte het van belang dat de vader ervoor zorgde dat het kind buiten de problemen tussen zijn ouders bleef en dat bleek niet het geval. Door zijn opstelling gaf de vader er bovendien blijk van onvoldoende inzicht te hebben in de rol die de ouders samen tot het 18e jaar van het kind zouden moeten vervullen, aldus het Hof. Daarbij diende het belang van het kind voorop te staan, niet het belang van één van de ouders. Nu de vader bovendien had laten blijken niet – in het belang van het kind – te willen werken aan herstel van de communicatie met de moeder voorzag het hof, gelet op de incidenten tussen de ouders in het verleden, grote problemen bij de binnenkort te maken keuze voor een middelbare school voor het kind.
Onder deze omstandigheden was het hof van oordeel dat het in het belang van het kind noodzakelijk was dat op dit moment alleen de moeder met het gezag over het kind belast bleef. Het verzoek van de vader om gezamenlijk met de moeder te worden belast met het gezag over het kind werd dus door het Hof afgewezen.
mr. L.V.S. Cassese, familierechtadvocaat en MfN-registermediator te Almelo