Echtgenoot na jaren terug in huurwoning. Verkrijgt na echtscheiding het huurrecht?
Rechtbank Oost-Brabant
15 oktober 2015, ECLI-NL-RBOBR:2015:6054
(Mr. Roeterdink)
Echtelijke woning. Huwelijk. Afwezigheid. Echtscheiding. Herleven huurrecht. Medehuurderschap.
[Art. 7: 266 BW]De vrouw heeft op 1 maart 1993 een huurovereenkomst gesloten met de verhuurder. De man schreef zich op 11 mei 1993 op het adres in. Man en vrouw huwden op 16 september 1995. De man is op 12 november 2009 naar elders verhuisd. Op 6 januari 2014 heeft de man zich weer op het oude adres ingeschreven en de verhuurder verzocht de huurovereen-komst op zijn naam te zetten. Verhuurder weigerde dit verzoek omdat de man vanaf 12 november 2009 niet in de woning had gewoond. Op 24 februari 2014 vetrok de vrouw uit de woning en keerde de man daar terug. Per brief van 13 april 2014 heeft de vrouw de huurovereenkomst opgezegd. De man en vrouw zijn niet ingegaan op sommaties van de verhuurder om de woning te ontruimen. In het echtscheidingsconvenant is opgenomen dat de man het huurrecht behoudt. De echtscheiding is op 28 augustus 2014 in de registers in-geschreven. De verhuurder vordert een verklaring voor recht dat de man geen huurrechten heeft en de huur met de vrouw is geëindigd. De verhuurder stelt zich op het standpunt dat de man het huurrecht heeft verloren door zijn jarenlange afwezigheid. Artikel 7: 266 BW biedt geen bescherming. De man stelt dat de echtscheidingsbeschikking externe werking heeft en dat dit volgt uit artikel 7: 266 lid 5 BW. Het is volgens de man voor de wet niet relevant of hij in de periode van 2009 tot 2014 niet in de echtelijke woning heeft gewoond. De rechtbank oordeelt dat op grond van artikel 7: 266 lid 1 BW de medehuurder zijn mede-huurderschap verliest als hij niet langer in de woning hoofdverblijf heeft. Op grond van lid 4 leidt dit uitzondering in het geval van een echtscheiding. Bij een tijdelijke verhuizing is sprake van een fictief hoofdverblijf in de echtelijke woning. Wanneer de (gewezen) medehuurder terugkeert in de woning en daar hoofdverblijf heeft, wordt hij automatisch weer medehuurder. De verhuurder betwist de tijdelijkheid van het verblijf doch heeft onvoldoende aannemelijk gemaakt dat de man en de vrouw de wettelijke bepalingen hebben wil-len misbruiken om huurrechten te verkrijgen. Uit de stukken blijkt niet dat het vertrek van de man tijdelijk bedoeld was, noch dat zijn verhuizing naar dat adres plaatsvond in verband met een verzoek tot echtscheiding of scheiding van tafel en bed zoals door het vierde lid is vereist. Artikel 7:266 lid 4 BW is hier dus niet van toepassing. Uit de echtscheidingsbe-schikking blijkt niet dat de toekenning van het huurrecht in geschil was en dat hieromtrent is geoordeeld. De vraag is of het huurrecht voor de man is gaan herleven. Hij heeft vanaf begin 2014 in de woning zijn hoofdverblijf gehad. Hij was nog gehuwd met de vrouw. De echtscheiding is pas op 28 augustus 2014 in de daartoe bestemde registers ingeschreven. Daarmee is voldaan aan de vereisten van de wet en is de man (weer) van rechtswege mede-huurder geworden. Artikel 7:266 lid 1 BW schrijft niet voor dat huurder en medehuurder moeten samenwonen, wil er voor de medehuurder sprake zijn van medehuurderschap. Het feit dat de vrouw op 24 februari 2014 is verhuisd is daarom niet relevant. Door het beëindigen van de huur door de huurder wordt de medehuurder automatisch huurder. Geconcludeerd wordt dat de man huurder is geworden van de woning.
Noot
Dit is een opmerkelijke zaak. Uit de opsomming van de feiten komt niet uit de verf waarom de man na jaren afwezigheid terugkeerde in de (voormalige) echtelijke woning. Oftewel: wat was nu precies zijn belang bij een terugkeer aldaar? De regeling van artikel 7:266 BW is in de wet opgenomen om de voortzetting van de huurovereenkomst in geval van verbreking van een huwelijkse samenleving te waarborgen. Beoogd is om de mogelijkheid te openen dat een persoon die met de huurder gehuwd is en die niet zelf huurder is, na het verbreken van de samenleving de huurovereenkomst als huurder in plaats van de oorspronkelijke huurder voortzet. In het onderhavige geval blijkt de praktijk veel weerbarstiger te zijn dan de goede bedoelingen van de wet(gever). Formeel is de redenering van de rechtbank juridisch correct. Op het moment dat de man na jaren afwezigheid weer zijn intrek in de woning nam, was hij nog steeds getrouwd met de vrouw op wier naam het huurcontract stond. Een dergelijke situatie wordt door lid 1 van voormeld artikel bestreken. Zodoende kwam de man het wettelijke medehuurderschap toe en is hij na opzegging door de vrouw van rechtswege (lid 3 van voormeld artikel) hoofdhuurder geworden. Gezien de letterlijke tekst van de wet, is niet relevant dat de man voordien jaren afwezig was. Toch wringt er iets. Is de regeling wel bedoeld om het eenmaal verloren huurrecht weer te doen herleven. Dit plotselinge ‘stuivertje wisselen’ heeft voor de verhuurder het ongewenste resultaat dat deze achterblijft met een huurder waarmee niet is gecontracteerd. Saillant detail in de on-derhavige zaak is nog eens dat de man lopende de procedure failliet ging. De wet biedt nu voor dit soort gevallen geen enkele restrictie of waarborg voor de verhuurder, bijvoorbeeld wanneer op voorhand te verwachten valt dat de achterblijvende echtgenoot niet voldoende waarborgen biedt of wanneer het gaat om iemand met een overlastverleden. En de verhuur-der kon klaarblijkelijk ook niet precies aannemelijk maken dat hier sprake was van een ‘op-zetje’ om de man het huurrecht te verschaffen. Je zult als verhuurder van goeden huizen moeten komen om te motiveren dat het beroep op huurbescherming van de achterblijvende echtgenoot onredelijk is. Vier jaar afwezigheid is volgens deze kantonrechter niet voldoen-de. Maar waar ligt de grens? Stel als het gaat om iemand die 10 jaar afwezig was en het nooit tot een echtscheiding is gekomen? De letter van de wet volgend zou ook deze (ex)echtgenoot beschermd worden. De geschetste problematiek zou eigenlijk voor de wet-gever aanleiding moeten zijn om de werking van artikel 7: 266 BW nog eens goed te evalu-eren.
Diederik Briedé